Cumulatie van kosten voor ouderen

Inleiding

Als je de commentaren tijdens de pensioendiscussie leest komt met enige regelmaat naar voren dat gepensioneerde ouderen een goed inkomen hebben. Sterker nog: de pensioenuitkeringen zouden zodanig hoog zijn dat die een belemmering kunnen vormen voor de pensioenopbouw van de jongeren. Deze opvatting wordt ook nogal eens gebruikt als één van de argumenten om tot een ander pensioenstelsel te komen. Onlangs zijn de contouren van dat nieuwe stelsel vastgesteld. De uitvoering van het nieuwe stelsel zal de komende 5 jaren plaats vinden maar het is niet ondenkbaar dat het veel langer gaat duren. Zo heeft bijvoorbeeld KBO Brabant het nieuwe pensioenbesluit onlangs ter toetsing voorgelegd aan de rechter. Klopt het algemeen heersende idee dat ouderen er financieel goed bijzitten? De SeniorenRaadDongen (SRD) vindt het belangrijk om daar meer duidelijkheid over te krijgen. Zolang dat idee niet voldoende kan worden onderbouwd kunnen discussies over de financiële positie van ouderen aanzienlijk vertroebeld worden. Bovendien kunnen financiële ondersteuningsmaatregelen van de (lokale) overheid, bijvoorbeeld in het kader van het sociaal domein, beïnvloed worden door een te optimistische kijk op die financiële positie.In deze notitie wordt getracht een meer concreet beeld te geven van de inkomsten en uitgaven van gepensioneerde ouderen.

Uitgangspunten

Deze notitie heeft niet de pretentie een wetenschappelijk studie te zijn. Daarvoor is het onderzoeksobject te complex voor een vrijwilligersorganisatie als de SRD die niet over wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten beschikt. Doel is een genuanceerder beeld te geven van de inkomsten en uitgaven. Daarnaast trachten wij en inschatting te geven van toekomstige ontwikkelingen die van invloed kunnen op het inkomen en de kosten voor ouderen. Kosten- en inkomensontwikkelingen hebben in de meeste gevallen een startdatum waarop zij effectief worden. In die gevallen wordt in deze notitie uitgegaan van 1 januari 2020. Kosten- en inkomenswijzigingen die na deze datum van kracht zijn geworden, zijn meegenomen. De beschreven doelgroep zijn de gepensioneerde ouderen. Uitgegaan wordt van de datum waarop men AOW-gerechtigd wordt, dus van het moment waarop men de leeftijd van 66 jaar en 4 maanden bereikt. Het pensioeninkomen (AOW en aanvullend pensioen) in Nederland is heel erg divers. Hieronder wordt uitgegaan van een gemiddeld pensioeninkomen.

1. INKOMEN

AOW

De AOW-uitkeringen zijn per 1 juli 2020 gewijzigd (verhoogd). De uit te keren nettobedragen zijn als volgt:

  • Voor een alleenstaande € 1201,42
  • Gehuwd of samenwonend € 822,62 per persoon (in beide gevallen met heffingskorting)

Aanvullend pensioen

Afhankelijk van het aantal jaren dat je pensioen hebt opgebouwd en het bedrijf of de organisatie waarvoor je gewerkt hebt, kan de hoogte van het aanvullend pensioen sterk variëren. Eerder is door het CBS becijferd dat het gemiddeld aanvullend pensioen ongeveer € 900,00 bruto bedraagt. Na aftrek van belasting en premies vzw en wlz blijft ongeveer € 700,00 netto over. Als we in deze notitie de kosten relateren aan de inkomsten wordt uitgegaan van een gemiddeld netto-inkomen voor een alleenstaande oudere van € 1900,00 en voor een gehuwde/samenwonende van € 2340,00.
Het is denkbaar dat dit bij veel lezers de reactie teweegbrengt dat een dergelijk netto inkomen voor ouderen eigenlijk nog niet zo slecht is. Twee kanttekeningen daarbij:

  • Veel mensen, zowel ouderen als jongeren, baseren hun uitgavenpatroon op hun netto-inkomen. Als het uitgavenpatroon al binnen de hierboven genoemde inkomstenbedragen blijft, zal door de koopkrachtdaling, waar vooral ouderen mee te maken krijgen, de grens van dit gemiddelde inkomen snel bereikt zijn;
  • Het gaat om een gemiddeld inkomen. Dat betekent dat veel ouderen met geen of een klein pensioentje daar dus -mogelijk aanzienlijk- onder zitten. Het is vooral deze categorie waar de SRD het accent op moet leggen.

Geen rekening is gehouden met het gegeven dat veel mensen nog een uitkering van een lijfrente ontvangen die ze eerder hebben afgesloten of in de loop der jaren een spaarpot hebben gevormd. In wezen is het inkomen in elk huishouden anders en is het dus lastig om conclusies te trekken. De hierboven genoemde bedragen moeten vooral beschouwd worden als referentiekader voor de vergelijking met de kosten per huishouden.

Koopkrachtverlies

De koopkracht in Nederland is na de crisisjaren 2009 – 2014 goed hersteld. Gemiddeld genomen hebben Nederlanders in 2017 5% meer koopkracht dan in 2008. Maar dat geldt duidelijk niet voor gepensioneerden. Die zitten gemiddeld genomen juist op 5% minder koopkracht t.o.v. 2008. Door het uitblijven van de pensioenindexatie is er tot 2020 sprake van een koopkrachtverlies van 13%.
Omdat er tot 2026 ook niet geïndexeerd zal worden ten gevolge van de transformatie naar een nieuw pensioenstelsel, loopt dit verlies op tot 20%. En de kans is groot dat er ook in deze periode gekort zal worden op de aanvullende pensioenuitkeringen omdat nagenoeg alle pensioenfondsen te kampen hebben met een te lage dekkingsgraad. In een aantal publicaties wordt daarom rekening gehouden met een koopkrachtverlies dat oploopt tot boven de 30% in 2026.

2. KOSTENONTWIKKELINGEN (op basis van landelijke regelgeving)

Zoals iedereen hebben natuurlijk ook gepensioneerden te maken met kostenstijgingen.
In deze paragraaf gaat het vooral om kostenstijgingen als gevolg van overheidsbeslissingen op landelijk en/of lokaal niveau. Als het gaat om prijsstijgingen in het economisch verkeer dan hebben die gevolgen voor het inflatiecijfer en zou dat gecompenseerd moeten worden door indexatie van de pensioenen. Hierboven is uitgelegd dat indexatie vooralsnog niet gaat plaatsvinden.

Huurtoeslag

Vanaf 1 januari 2020 is de wijziging van de Wet op de huurtoeslag van kracht. Deze wet zorgt ervoor dat iemand niet langer, door een kleine stijging van het inkomen, direct het recht op huurtoeslag verliest. De maximale inkomensgrenzen zijn vervallen. Bij een stijging van het inkomen wordt de toeslag voortaan geleidelijk afgebouwd. Zo wordt het recht op huurtoeslag niet direct verloren na een kleine inkomensstijging. In 2020 gelden de volgende grenzen:

  • Liberalisatiegrens: € 737,14
  • Grenzen passend toewijzen:
    • Eenpersoons ouderenhuishouden: € 23.175,00
    • Meer persoons ouderenhuishouden: € 31.475,00

Voor ouderen die in een sociale huurwoning wonen, gelden de maximale inkomensgrenzen mogelijk nog wel. Corporaties moeten namelijk op grond van de Woningwet passend toewijzen. Geschat wordt dat door de wetswijziging 115.000,00 méér huishoudens in aanmerking komen voor huurtoeslag. Het aantal ouderenhuishoudens daarvan is onbekend.

Huurprijsverhogingen

Ook in 2020, om precies te zijn vanaf 1 juli 2020, kunnen weer huurprijsverhogingen worden doorgevoerd:

  • Voor sociale huurwoningen maximaal 6,6% tenzij het inkomen in 2018 onder de € 43.574,00 lag. In dat geval is het maximum 5,1%.
  • Voor vrije sector huurwoningen geldt geen maximale huurverhoging.

Vanuit het perspectief van een gepensioneerde kunnen deze huurverhogingen een forse kostenfactor zijn. Als voorbeeld mag dienen het relaas van een gepensioneerde zoals dat onlangs is opgetekend in het tijdschrift van de KBO (ONS, juni/juli 2020). Betrokkene ging in 2011 met pensioen en kon, gezien zijn inkomen, alleen maar huren in de vrije sector. Ter illustratie gaf hij de huurverhogingen van de laatste 3 jaar:

  • 2018: + 32 euro per maand (384 euro per jaar)
  • 2019: + 35 euro per maand (420 euro per jaar)
  • 2020: + 46 euro per maand (552 euro per jaar)

Alleen al in deze drie jaar zijn in dit geval de huurlasten dus al met 1356 euro per jaar gestegen.

Ziektekostenverzekering

Een belangrijk kostenonderdeel voor ouderen vormen de premies voor de basis- en aanvullende ziektekostenverzekering en het eigen risicobedrag van € 385,00 per persoon. Door het toenemend aantal ouderen én het gegeven dat ouderen ook steeds ouder worden wordt er rekening mee gehouden dat de zorgkosten de komende jaren behoorlijk zullen stijgen. Ongetwijfeld zullen dan ook de verzekeringspremies stijgen. In welke mate dat het geval zal zijn is nu nog niet duidelijk. Voor wat betreft het risicobedrag is in het regeerakkoord afgesproken dat dit bedrag in deze regeerperiode op hetzelfde niveau blijft van € 385,00. In 2021 kan dit dus worden herzien. Een belangrijk onderdeel van het eigen risicobedrag wordt gevormd door de terhandstellingskosten die de apotheek in rekening brengt. Die kosten worden wel periodiek herzien. Veel ouderen zijn medicijngebruikers waardoor het eigen risicobedrag snel bereikt is. Daardoor komt de hoogte van het eigen risicobedrag onder druk te staan. De terhandstellingskosten vormen voor veel mensen een bron van irritatie vanwege de vermeende onrechtvaardigheid van en rondom het in rekening brengen daarvan. Voor mensen met een laag inkomen heeft de gemeente Dongen samen met VGZ en het CZ een zorgverzekering samengesteld: het Gemeentepakket. Die mensen komen in aanmerking voor een korting als onder meer het gezamenlijk netto inkomen niet hoger is dan 120% van het minimum en binnen de vermogensgrenzen van de bijstandswet blijft. De gemeente heeft begin 2020 besloten deze verzekering in 2020 wel aan te bieden maar de gemeentelijke bijdrage (in de vorm van bijzondere bijstand) voor de aanvullende verzekering omlaag bij te stellen. Dat betekent dat voor twee aanvullende pakketten geen gemeentelijke bijdrage meer verstrekt wordt en dat voor het derde pakket de bijdrage wordt gehalveerd. Dit derde pakket is het meest uitgebreide en is bedoeld voor inwoners met een laag inkomen en een hoge zorgvraag. Overigens is in 2020 de korting voor een collectieve zorgverzekering omlaaggegaan van 10 naar 5%.

Wet Langdurige Zorg (WLZ)

Bij zorg vanuit de WLZ gaat het om zorg met verblijf in een instelling bijvoorbeeld in een verpleeghuis of een woonvorm in de gehandicaptenzorg. Maar ook thuis als men aangewezen is op 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. De toegang tot de WLZ loopt via het CIZ die de criteria streng toepast.

Wat kost de WLZ?

Voor de zorg uit de WLZ wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die berekend wordt door het CAK op basis van je persoonlijke situatie en inkomen. Er wordt onderscheid gemaakt in een zogenaamde “lage” eigen bijdrage en daarna een “hoge” eigen bijdrage. Als korte indicatie voor de eigen bijdrage in 2020 geldt het volgende:

  • Lage eigen bijdrage: minimaal 168 euro en maximaal 881,60 euro per maand;
  • Hoge eigen bijdrage: maximaal 2.419,40 euro per maand.

In de eerste periode met langdurige zorg betaal je de lage eigen bijdrage gedurende 4 maanden.
In veel gevallen ga je na 4 maanden over naar de hoge eigen bijdrage. Die hangt af van inkomen en vermogen. De bedragen lopen snel op. Het onderzoeksbureau Regioplan heeft een onderzoek gedaan (september 2019) naar de gevolgen van het eigen bijdragesysteem voor gepensioneerden. Om een beeld daarvan te geven enkele resultaten daarvan:
Alleenstaande senioren zonder aanvullend pensioen en vermogen betalen een eigen bijdrage van 730 euro per maand. Voor alleenstaande senioren met een aanvullend pensioen van 600 euro per maand (bruto!) zonder vermogen, komt de hoge eigen bijdrage neer op 1060 euro per maand.
De hoge eigen bijdrage voor alleenstaande AOW-gerechtigden met vergelijkbaar pensioen en met een vermogen van 50.000 euro of meer bedraagt ongeveer 1130 euro per maand. Als een echtpaar beiden in een zorginstelling verblijven, betalen ze een eigen bijdrage van 870 euro per maand, als ze geen aanvullend pensioen hebben en geen vermogen. De resterende bestedingsruimte bedraagt dan ongeveer 770 per maand. Bij een aanvullend pensioen van 600 euro per maand wordt de eigen bijdrage 1210 euro bij geen vermogen en is de resterende bestedingsruimte ongeveer 870 euro.

Het aanvullend pensioen is daarmee bijna geheel verdwenen. Als er wel eigen vermogen is dan resteert een bestedingsruimte van 710 euro per maand.

De WLZ betekent in de praktijk een hoge financiële belasting (naast de emotionele en fysieke belasting).

3. KOSTENONTWIKKELINGEN (o. b. v. lokaal beleid, belastingen en heffingen)

Wet Maatschappelijke ondersteuning (WMO)

Sinds de invoering van de WMO in 2015 is de verantwoordelijkheid voor de door de door de WMO te leveren zorg en voorzieningen onderdeel van het gemeentelijk beleid en uitvoering geworden. Tot 1 januari 2020 werden inwoners met een WMO-indicatie belast met een inkomensafhankelijk bijdrage. Sinds 1 januari 2020 is er sprake van een abonnementstarief, een vast tarief voor de eigen bijdragen voor alle Wmo-voorzieningen. Dat tarief is thans 19 euro per maand. Dat was goed nieuws voor de Wmo-gerechtigden omdat de inkomensafhankelijke bijdrage in de meeste gevallen aanzienlijk hoger uitviel. De gemeenten vreesden vooral een forse toename van het aantal Wmo-gebruikers en daarmee de kosten. Die vrees is inmiddels wel terecht gebleken. De aanmeldingen voor een indicatie huishoudelijke ondersteuning zijn ook in Dongen aanzienlijk toegenomen. In welke mate dat ook het geval is voor indicaties voor begeleiding en de vraag naar hulpmiddelen en woningaanpassingen is op dit moment niet concreet. Het Rijk compenseert de gemeenten voor het directe verlies aan eigen bijdragen maar niet voor de te verwachten aanzuigende werking van het abonnementstarief. Voor de gemeente is er dus sprake van een financieel risico. De verwachting is, gelet op de penibele financiële Dongense situatie, dat ook bezuinigingen moeten plaatsvinden in het sociaal domein.
Een mogelijkheid is wellicht de beperking van de instroom van WMO-indicaties door strengere selectie aan de poort (De Entree). Verhoging lokale woonlasten in Dongen met ingang van 1 januari 2020. Met ingang van 1 januari 2020 zijn de tarieven gemeentelijke belastingen en heffingen in Dongen omhooggegaan. Voor de OZB betekende dat een stijging van 5% + inflatie van 2,4%. De Vereniging Eigen Huis heeft voor alle gemeenten onderzocht in welke mate de OZB, de afvalstoffenheffing en de rioolheffing zijn gestegen. Daarbij moet worden aangetekend dat het vermelde OZB-bedrag is gebaseerd op de gemiddelde woningwaarde en op het door de gemeente opgegeven belastingtarief. De afvalstoffenheffing en rioolheffing zijn gebaseerd op meerpersoonshuishoudens. Voor Dongen gaat het dan om de volgende cijfers:

OZB 2019 OZB 2020Verschil euroVerschil procent
323,89368,9145,0213,9%
AFVAL 2019AFVAL 2020 Verschil euroVerschil procent
276,24308,0131,7711.6
RIOOL 2019RIOOL 2020 Verschil euroVerschil procent
144,55139,44– 5,11– 3,5

Totale woonlastenstijging 2020

20192020 Verschil euroVerschil procent
744,68816,36+ 71,68+ 9,6%

Andere belastingen en heffingen

Naast bovengenoemde woonlastenheffingen bestaan er nog diverse andere heffingen en retributies, al dan niet in de vorm van leges. Een volledig overzicht daarvan is in het kader van deze notitie te omvangrijk. Hieronder staat een overzicht waarbij is uitgegaan van de (subjectieve) keuze van de mate waarin de dienstverlening voor de ouderen van belang is.

In het algemeen kan gesteld worden dat alle bedragen ook weer in 2020 zijn verhoogd met het landelijke inflatiepercentage. Voor 2020 was dat 2,4%. Het overzicht is bedoeld om een beeld te geven van de kosten waarmee ouderen geconfronteerd kunnen worden in hun contacten met de gemeente. In 2020 gaat het om de volgende bedragen:

  • Grafrechten voor 10 jaar in één algemeen graf: €959,82
    Voor verlenging met 10 jaar € 959,82 voor 20 jaar, particulier graf, 1-diep € 1381,08
    2-diep € 2763,18
  • Aanvraag paspoort € 73,23
  • Aanvraag identiteitskaart € 58,31
  • Aanvraag rijbewijs € 40,65
  • Verstrekken uittreksel basisregistratie personen € 12,05
  • Legalisatie handtekening € 12,05
  • Verstrekken afschriften/uittreksel burgerlijke stand € 13,80
  • Verstrekken of verlengen gehandicaptenparkeerkaart € 29,63
  • Extra kosten i.v.m. noodzakelijk medisch onderzoek € 122,81
  • Aanvraag gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats € 67,52
  • Hondenbelasting. Volledige afbouw in 2020.

Algemene kostenverhogingen

In deze notitie is een aantal kostenverhogende factoren niet meegenomen:

  • Prijsstijgingen in het economisch verkeer als gevolg van kostenverhogingen of Btw-verhogingen;
  • Mogelijke invloed van de coronarecessie;
  • Gemeentelijke begrotingseffecten voor het sociaal domein als gevolg van de slechte financiële positie van de gemeente;

Conclusie

Het mag duidelijk zijn dat zowel nu, als de komende jaren, het leven voor iedereen fors duurder gaat worden. Maar vooral de categorie mensen die afhankelijk zijn van een uitkering zijn kwetsbaar. En dat geldt ook voor een groot deel van de pensioengerechtigde ouderen De inkomenspositie van ouderen kunnen zeer divers zijn. Ouderen met een AOW en een goede aanvullende pensioenverzekering zullen wel een stootje kunnen hebben. Maar voor de categorie ouderen die we in deze notitie op het oog hebben, onder het gemiddelde inkomen, zal een zorgelijke situatie ontstaan. Maar ook voor de alleenstaande met een inkomen van 1900 netto per maand en de gehuwd samenwonende met 2340 netto per maand, is alertheid geboden. Vanwege de teruglopende inkomsten (nagenoeg gelijkblijvende AOW en waarde dalend aanvullend pensioen) en de stijgende koopkrachtdaling, wordt ook hun financiële positie steeds slechter. Ouderen kunnen hun verlies van inkomen niet compenseren en de oplopende kosten moeten daarom direct in mindering worden gebracht op hun dalende inkomsten. Het is van groot belang dat ouderen invloed krijgen op de besluitvorming die leidt tot (lokale) kostenverhoging. Gelet op de één van de doelstellingen van de SRD, belangenbehartiging, stel ik voor om onze zorgen over de inkomensontwikkeling voor ouderen met een inkomen onder het in deze notitie genoemde gemiddelde, ook in de publiciteit kenbaar te maken. Daarnaast daarover ook de gemeente te informeren, zeker nu de begroting 2021 – 2024 aanstaande is, waarin ongetwijfeld weer lastenverzwaring wordt aangekondigd.

Berichtinformatie

Auteur: Admin

Gepubliceerd op: 21 november 2021

Laatst gewijzigd op: 27 december 2021

Gepubliceerd in: